Een onstuimige roman over ambiguïteit en boter op het hoofd tijdens WO II. Jeroen Olyslaegers overtreft de verwachtingen met pageturner Wil. De romancier triomfeert over de activist, en daar mogen we blij om zijn.
"Vrees niet! Louis de Funès herleeft als de gendarme op Franse stranden. Nu jagen hij en zijn ploeg niet meer op mogelijke nudisten, maar op vrouwen die té verhuld zijn, nu straft hij niet meer verlangen naar vrijheid af, maar beteugelt hij naar eigen zeggen de onderwerping van de vrouw, bevrijden wil hij haar in naam van de wet!"
Nee, natuurlijk is dit geen fragment uit de nieuwe roman Wil van Jeroen Olyslaegers (1967). Wel een lukraak geplukte quote uit de talloze Facebookposts die de opgewonden schrijver regelmatig als een vuurspuwende draak op zijn volgers afstuurt.
De voorbije jaren leek het wel alsof Olyslaegers een fulltimecarrière als activist en onrechtbestrijder ambieerde. Over ongeveer elk politiek en sociaal hangijzer ventileerde de overvloedig beringde Antwerpenaar zijn unverfroren mening via sociale media en in felle columns. Van de boerkini tot de para's van Bart De Wever, over sluipende stadsarmoede of de vluchtelingenstroom op Lampedusa: de feiten waren amper koud of Olyslaegers mengde zich in de debatten.
Die woede dreef hem ook tot handelen, met de opgemerkte maar intussen weggedeemsterde Geefpleinen en soepbedelingen tot gevolg. "Mijn daden moeten op dezelfde hoogte komen als mijn woorden. Directe actie, directe betrokkenheid", predikte hij daarover destijds in Knack. Het woord 'engagement' leek nog een veel te krap bemeten jasje voor Olyslaegers. "Het klinkt misschien naïef, maar ik wil de wereld veranderen."
Bij zijn talloze acolieten leverde het Olyslaegers de status op van cultfiguur, met als toetje een bekroning met de Arkprijs van het Vrije Woord. Evengoed had je critici die hem afserveerden als een overjaarse, drammerige hippie.
Olyslaegers' heilig vuur stak lang niet iedereen aan. Regelmatig leek hij zichzelf publiek te overschreeuwen om toch maar niet aan die schrijftafel te hoeven te gaan zitten. Daar lag het sluitstuk te sudderen van zijn zelfverklaarde 'trilogie over onze ontspoorde tijd'.
Faalangst? Mogelijk, want de roman Wij (2009, over zich op de borst roffelende nationalisten) en Winst (2012, over de kunstwereld, alchemie en zoveel meer) kreeg een enigszins wisselend onthaal. Het bleef in Nederland zelfs compleet onder de radar. Humo mocht dan wel gewag maken van 'een duivelse krachttoer, een literaire dwaaltocht door de post-Europese rimboe façon Olyslaegers: stilistisch weelderig en vuil, en inhoudelijk, euh, weelderig en vuil', veel critici vonden het allemaal wat zu viel des Guten. Website DeWereldMorgen sprak treffend van een 'spirituele machoschrijfstijl', 'kosmisch, driftig en gehaast'.
Moordmachine
Tijdig besefte Olyslaegers dat hij zijn schrijverschap weer volop ter harte moest nemen. Dat gebeurde in eerste instantie met de teksten voor Jan Fabre's 24-uursvoorstelling Mount Olympus, waarvoor hij het isolement van de Troubleynstudio's opzocht.
Langzaam verpopte de opiniemachine weer tot een romancier, die zijn ambiguïteiten ook in het hoofdpersonage van zijn nieuwe roman Wil injecteerde. "Zoals wellicht elke mens, ben ik een vat vol tegenstellingen. Ik ben heel veel verschillende schrijvers. Dezelfde schrijver die zelfverzekerd zijn waarheid verkondigt in columns, zat de voorbije jaren soms te huilen omdat hij dacht dat hij dit boek nooit zou kunnen afwerken. Of zat met een stijve omdat hij bij het schrijven van een pogromscène besefte dat het helemaal goed zat", zo liet hij vorige week in Knack optekenen.
Neemt Olyslaegers met Wil revanche op de twijfelaars over zijn onstuimige talent, zeker nadat hij zich in de jaren 90 in Il faut manger of Open gelijk een mond te zeer bezondigde aan 'postmodern proza dat bulkt van de ironie', zoals deze krant ooit schreef?
Het getuigt natuurlijk van lefgozerij of misplaatste overmoed. Nog maar eens een roman toevoegen aan die immense berg boeken over de Tweede Wereldoorlog? In zijn studie De foute oorlog (2014) berekende onderzoeker Jan Lensen dat er sinds 1945 liefst 300 Vlaamse romans over WO II verschenen: van Louis Paul Boons Mijn kleine oorlog en Gerard Walschaps Zwart en wit tot recent Bloedgetuigen van Johan De Boose of Omega Minor van Paul Verhaeghen.
Maar een roman over de Jodenvervolging in Antwerpen, dat was enigszins een lacune. "Ik heb duidelijk willen maken hoe een stedelijke bureaucratie zonder veel protest en misbaar kan veranderen in een psychopathische moordmachine", aldus Olyslaegers. Daarom vertelt hij de roman vanuit het perspectief van een wankelhartige hulpagent die zijn eigen hachje steeds voor ogen hield, maar uiteindelijk toch meedrijft in het kwade.
Klopjacht
Wil is een tomeloos boek, een ware kladderadatsch, met dubbelzinnige personages en verwikkelingen in een troebele periode die zich uitermate leent tot bespiegelingen over de flinterdunne grenzen tussen verraad, mededogen en schuld.
Toch heeft Olyslaegers - veel meer dan in de vorige twee delen - de lezer écht bij de schabbernak, misschien omdat hij een overzichtelijker structuur en enigszins filmische scenografie voor zijn roman bedacht.
Heeft ook een strenge redacteur of redactrice hier de hand in? Je zou het haast vermoeden. Met een viriele, ongeduldige verteltrant stuwt Olyslaegers de lezer voort, alsof er een roedel buffels achter hem aan stormt of accurater - alsof er een klopjacht gaande is. Hij evoceert het oorlogsimbroglio waarin iedereen boter op het hoofd had, én bliksemsnel van slachtoffer tot dader of medeplichtige kon evolueren.
De morele boodschap wordt met dikke inkt op de pagina's gestift. 'Het waren tijden vol ambiguïteit en misprijzen, en hierin verschillen ze niet van andere tijden. Oftewel: ze zijn nooit voorbijgegaan, ze spoken te midden van ons.'
Olyslaegers laat niet na enkele parallellen met het hedendaagse Antwerpen te trekken. Zijn hoofdfiguur Wilfried Wils - afgekort Wil, meteen de titel - is afwisselend deerniswekkend en sluw. Een lyricus en een realpolitiker. Een handlanger en een laffe getuige. Een 'tweezak', zoals het lapidair luidt, een vat vol schurende contradicties.
Geen primus inter pares op school - waar hij zich in gedichten verschanst achter het alter ego Angelo - is Wilfried aan het begin van de Tweede Wereldoorlog een wat opportunistische hulpagent geworden. 'Ik heb die voor mij geregelde job aangenomen om alzo te ontsnappen aan de verplichte arbeidsdienst van de Duiters.' Om vervolgens zelf werkweigeraars of Joden mee helpen op te pakken. 'Voelt ge de ambiguïteit al krabben aan uw gat?', vraagt Wilfried op zijn 90ste aan zijn achterkleinzoon, aan wie hij zijn verhaal kond doet.
Wilfried is bevriend met Lode, edeler van inborst en bovendien de broer van Yvette, zijn grote liefde die hem aan het lijntje houdt, dan toch weer binnenhaalt ('Wat wij met onze monden met elkaar doen is een verhaal op zich') en met wie hij uiteindelijk zal trouwen. Zijn mentor is Felix Verschaffel, bijgenaamd Nijdig Baardje, een Jodenhatende collaborateur die hem vergeefs op het pad van de literaire eer zal sturen. Verder dan een voetnoot in het Landschap der Nederlandse letteren als 'eigenzinnig en tegendraads' dichter zal 'Angelo' niet komen, na zijn naoorlogs gepubliceerde dichtbundel Bekentenissen van een komediant.
Godverdomse smeerlapperij
Geleidelijk aan rekken de oorlogsgebeurtenissen de moraal tot knappens toe op. Razzia's en huiszoekingen met toenemend geweld voeren de boventoon, het klimaat verhardt met de minuut. Wilfried denkt zich vrij te kunnen pleiten.
Na de oorlog belandt zijn leven langzaam onder het stof - wie een oorlog niet heeft meegemaakt, heeft er ook geen besef van. Tot hij walmt 'van godverdomse smeerlapperij, gij groot dichter, alleen maar zwarte plekken op uw hart, alleen maar verraad', zoals hem uiteindelijk wordt verweten. Lode veracht hém, maar blijft beleefd. Wilfried riposteert: 'Wie u veracht, trakteert ge'. Blijft alles in het maquis?
Zo ziet de romp eruit van deze roman, vervolgens opgetuigd met onthutsende en met fel coloriet geschreven scènes. Olyslaegers gebruikt de gij-vorm, natuurlijk schatplichtig aan de hem zo dierbare Louis Paul Boon en Mijn kleine oorlog, maar doorspekt met Antwerpse straattaal ('bende foorapen' en 'in uw pure staan' behoren tot zijn favorieten).
Dit boek incarneert ook de plattegrond van het stationskwartier en de Diamantbuurt, fijnmazig en met nooit al te opzichtige research in kaart gebracht. Talrijk zijn de schimmige personages die de pagina's doorkruisen - raddraaiers, pierewaaiers, patjepeeërs, dames van lichte zeden en opportunisten, maar ook La Esterella, een Joodse onderduiker en agent Jean.
Het is een boek dat wendt en keert en vaak even glibberig is als zijn protagonisten. Soms slaat de Olyslaegers-motor in een vermoeieniswekkende overdrive of spint hij een grotesk tafereel te lang uit. Voor de talloze seksscènes ging hij kennelijk in de leer bij het hijgerige vitalisme van de jonge Jef Geeraerts: 'Mijn blote fluit hapt naar lucht en staat rechtovereind'.
Is de boodschap van Olyslaegers - dat we in duistere omstandigheden allemaal onbetrouwbare sujetten kunnen worden - bijster nieuw? Welnee. Het mediteren over goed en fout en de grijze schemerzone in oorlogssituaties is in de literatuur vaste prik. Kijk maar naar Philippe Claudel in Grijze zielen of Het verslag van Brodeck en het ultieme schoolvoorbeeld: Henri Osewoudt uit W.F. Hermans' De donkere kamer van Damokles.
Toch slaagt Olyslaegers erin om met Wilfried Wils een figuur neer te zetten die je afwisselend sympathiek gedoogt en dan weer abject vindt. Een grijze muis, een survivor, met vermetele, grof aangezette borstelstreken tot leven gewekt in een roman die er een rotvaart op nahoudt.
Het literaire najaar start met een ferme 'koek op uw bakkes'. Hoog tijd dat ook de Nederlandse critici weer eens een boek van Olyslaegers openslaan.
De Bezige Bij, 333 p., 19,99 euro.
Verberg tekst